VGC-tests: 'De objectiviteit van een zinloos examen'

© Brussel Deze Week
21/05/2014

Begin dit jaar organiseerde de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor het eerst sinds lang aanwervings- en bevorderingsexamens. Veruit de meeste deelnemers waren echter niet geslaagd. Vooral de manier waarop deze tests worden ingezet, roept vragen op, zegt historisch pedagoog Pieter Fannes.

Exact zestig jaar geleden schreef filosofe Hannah Arendt een essay dat in veel opzichten vooruitziend was. In The crisis in education analyseerde ze hoe het onderwijs zich steeds meer richtte op het ontwikkelen van de persoonlijkheid en de individualiteit van het kind, en steeds minder fungeerde als een inwijding in de wereld van volwassenen. De keerzijde van de medaille, waarschuwde ze, was dat opvoeding geen begin- of eindpunt meer zou kennen. Volwassenen zouden dan blijvend worden aangesproken als op te voeden subjecten – een impliciete manier om hen volwaardig burgerschap te ontzeggen. Over Arendts analyse valt lang te discussiëren, maar haar essay blijft ook nu nog relevant. Daarvoor hoeven we slechts te kijken naar de paradox tussen de recente onderwijshervormingen, waarin gepleit wordt voor zelfstandigheid, kritische zin en creativiteit, en de ronduit schoolse manier waarop volwassen werknemers soms benaderd worden.

De recente commotie rond de examens bij de VGC kan daarbij als voorbeeld dienen. Voor wie het gemist mocht hebben: begin dit jaar organiseerde de VGC, voor het eerst sinds lange tijd, aanwervings- en bevorderingsexamens. Ook de tientallen personeelsleden die bij de VGC aan de slag waren via een tijdelijk contract namen aan het examen deel. Het examen in kwestie was een psychometrische test, die bestond uit een postbakoefening, algemene redeneeroefeningen, een verbale redeneeroefening en een persoonlijkheidstest. De bedoeling was om te peilen naar een reeks competenties die door de VGC als belangrijk werden vooropgesteld: dienstbaar zijn, integer handelen, initiatief nemen... Veruit de meeste deelnemers bleken echter gebuisd, waarna de resultaten kunstmatig opgetrokken moesten worden om tot een min of meer ‘aanvaardbaar’ slaagpercentage te komen.

Tests als deze vinden steeds meer ingang in organisaties, omdat ze op een efficiënte, kostenbesparende en juridisch waterdichte manier een selectie helpen maken tussen sollicitanten. Zijn ze ‘eerlijk en objectief’, zoals staatssecretaris Bruno De Lille beweerde? Over het woord ‘objectief’ valt zeker te discussiëren. Hoewel psychometrische tests betere resultaten behalen dan klassieke sollicitatiegesprekken, blijft de foutenmarge groot. Ze zijn dus objectief in de zin dat ze niet subjectief zijn, maar hun voorspellende kracht is eerder zwak. Bovendien geven de bedrijven die deze tests opzetten slechts zelden inzage in het onderzoek naar de validiteit van hun tests. waardoor externe wetenschappelijke controle moeilijk is.

Maar het is vooral de manier waarop de tests hier werden ingezet die vragen oproept. Algemeen wordt aanvaard dat tests relevant moeten zijn voor de functie waarvoor een kandidaat wordt gescreend. Hier ging het echter niet om een aanwerving voor een bepaalde functie, maar voor een examen per opleidingsniveau (A, B, C en D). Het spreekt voor zich dat er binnen elk niveau grote verschillen bestaan tussen de verschillende functies. Hoe nuttig het dan is om een goede prestatie te verwachten op alle competenties is zeer de vraag.

Daarnaast was er natuurlijk de kromme situatie dat een deel van de kandidaten al jarenlang aan het werk was binnen de organisatie. Vanuit juridisch oogpunt was de VGC wel verplicht om een neutrale procedure in te stellen. Vanuit het standpunt van het personeel, echter, waren de examens nutteloos. De opzet van een test als deze laat immers alleen toe om te peilen naar de kans dat iemand zijn of haar toekomstige job naar behoren uit zal voeren: of iemand het daadwerkelijk goed doet, wordt simpelweg niet gemeten. Voor iemand die al aan de slag is binnen een organisatie, zijn er dus veel betrouwbaarder – en objectievere – methodes om naar de prestaties te peilen. Geen wonder dat veel personeelsleden met lange tanden aan het examen begonnen (jammer genoeg blijkt uit onderzoek dat mensen die niet overtuigd zijn van het nut van psychometrische tests er ook slechter op scoren).

Leugentjes om bestwil
Hannah Arendt zou het ongetwijfeld met lede ogen hebben aanzien. Is er een betere manier om je personeel te herleiden tot een bende schoolkinderen dan hen te laten meedoen aan een zinloos examen? “Toets is toets, en vragen over de relevantie stel je maar na het schooljaar!” Guy Vanhengel dreef het schoolmeesterachtige toontje nog op door te verklaren dat mensen die “hun beste beentje hebben voorgezet” en de vragen ‘op voorhand hebben bestudeerd’ er wel door waren. Een bizarre uitspraak, want psychometrische tests ontlenen hun geloofwaardigheid nu net aan het feit dat je ze niet kan instuderen. Anderzijds zijn de tests inderdaad in te oefenen. Zelfs de persoonlijkheidstests, waarop zogenaamd geen goede of foute antwoorden te geven zijn, kan je best niet te eerlijk aanpakken: het is beter om je persoonlijkheid enigszins te modelleren naar de verwachtingen van de werkgever (zolang je de controlevragen kan omzeilen, maar er bestaan websites die je daarbij helpen).

Nu we op dit punt zijn aanbeland, wordt het misschien ook tijd om ons onderwijs in vraag te stellen. Waarom proberen we onze kinderen wijs te maken dat ze kritisch, ondernemend en creatief moeten zijn? Zouden we hen niet beter aanmoedigen om die kritische zin enkel te uiten tegenover ondergeschikten? En om hun creatieve neigingen te begraven in een hobby? Zouden we hen niet beter vertellen dat zelfstandigheid in de echte wereld slechts zelden gevraagd wordt, behalve als competentie op een test? En dat het die tests zijn die ze moeten oefenen, inclusief de leugentjes om bestwil, als beste garantie op succes?

Zo’n vaart zal het wellicht niet lopen: ik denk niet we onze kinderen in dat soort wereld willen grootbrengen. Maar in dat geval zouden we toch eens mogen nadenken waarom we onszelf aandoen wat we onze kinderen willen besparen.

Pieter Fannes werkt als doctorandus op het centrum voor historische pedagogiek (KU Leuven). Samen met Bart Vranckx, Marc Depaepe en Frank Simon schreef hij het boek ‘Een kwarteeuw onderwijs in eigen beheer. Het Vlaams onderwijsbeleid, 1988-2013’

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Samenleving, Opinie

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni