Schrijf een verhaal met Brussel als onderwerp, zo luidde de opdracht voor de schrijfwedstrijd van Brussel Deze Week. Maar liefst 67 aspirant-schrijvers gingen de uitdaging aan. De acht beste inzendingen zien hun verhaal in de stadskrant en op deze website gepubliceerd. Op de vijfde plaats: ‘Nachtkat’ van Andy Furniere uit Brussel-Stad.

‘Waarom niet?’ had David geantwoord op mijn voorstel, herinner ik me, alsof ik hem had gevraagd of we naar de Chinees om de hoek gingen eten. Hij was de tweede persoon ooit die ik vroeg om me te vergezellen op mijn nachtelijke tochten doorheen de stad. De stad die op dat moment Brussel was. Een uitdagende stad, waar al mijn ervaring opgebouwd over de jaren heen van pas kwam. De Marollen, waar de daken even scheef en bouwvallig waren als in de favela’s van Rio de Janeiro. Het Justitiepaleis, een speeltuin waar ik uren kon doorbrengen. De tochten als een avonturenparcours over torens, pieken en monumenten in het historisch centrum. De hoge glazen torens in het Manhattan aan het Noordstation, waar sommige mensen tot diep in de nacht in hun hokjes broedden als in legbatterijen. De Europese wijk, meestal doods in het duister behalve op donderdagavond, wanneer er precies een internationaal stadsfestival plaatsvond op het Luxemburgplein. Matongé, waar je niet wist waar eerst te kijken, bang om iets te missen van wat er zich allemaal afspeelde daarbeneden. Parking 58, een van de plekken waar ik soms vanop veilige afstand het gezelschap vond van eenzame romantici, koppeltjes die hand in hand naar het panorama van de stad zaten te staren of lawaaierige groepjes vrienden. Ik was ook al naar het Koninklijk Paleis getrokken maar had me bedacht omdat het me te exhibitionistisch voorkwam, te theatraal, alsof ik er mijn eigen vlag wou planten naast de Belgische. Net zo met het Atomium natuurlijk.

Als het donker valt, kom ik tot leven, alsof er dan binnen in me een licht gaat branden. Maar voor anderen moet het voelen alsof een gordijn dichtschuift en ze niet meer kunnen ontsnappen aan hun demonen, tenzij via die veelvernoemde tunnel. Tijdens mijn tochten ontmoet ik ze vaker dan ik wil. De eerste keer, op een televisietoren in Montreal, bevroor ik.

Het was een jonge vrouw met een baby in haar armen. Hij lag stil te slapen, tegen haar borst aangedrukt, met heel zijn wezen gelovend in de belofte van veiligheid die hij zich herinnerde uit de baarmoeder. Ik zag het schuldgevoel in de ogen van de moeder, toen ze me opmerkte in de schaduwen. Ze wachtte even, op mijn actie die niet kwam, en leunde toen tegen een muur die er niet was. Die nacht zwoor ik een eed aan mezelf dat ik vanaf dan altijd meteen zou ingrijpen. Een belofte die ik heb gehouden, al kon ik niet altijd veel doen. Zo duwde een oude, gladgeschoren, in maatpak gestoken oude man in Buenos Aires me met zijn laatste samengebalde krachten van me af en liet zich vallen in de diepte, joelend als een kind dat van een duikplank in het zwembad springt.

David was de enige die ik in Brussel tegenkwam. Het was een zomeravond zonder sterren aan de hemel, op Parking 58. Ik merkte aan zijn loopje dat hij het hoofd had leeggemaakt, vastberaden om in een vloeiende beweging over de omheining te klimmen. Ik riep hem toe om te stoppen. Het wit van zijn ogen lichtte op in de duisternis toen hij halt hield en verrast zijn hoofd naar me toe draaide. Wie ben jij? vroeg hij in het Engels. Ik vertelde hem rustig mijn naam, Elena, en stapte behoedzaam op hem toe. Ik was klaar om me desnoods in zijn baan te werpen. Maar hij bleef staan en glimlachte, een streepje glimmend wit. Zonder iets te zeggen daalden we daarna samen af in de lift. Aan de straatkant drukten we elkaar de hand. Morgen kom ik terug, op hetzelfde uur, zei hij.

Hij vertelde me de volgende nacht over zichzelf. Ik ben nu een beroemdheid in mijn land, zei hij. Een Oegandese krant had enkele dagen geleden foto’s van vermoedelijke homoseksuelen op de voorpagina afgedrukt, het startschot van een heksenjacht. Vrienden hadden het hem de vorige dag laten weten en hem bevolen nooit meer terug te komen. Hij was al een maand eerder gevlucht, toen de doodstraf op homoseksualiteit officieel werd ingevoerd. Met zijn familie had hij al langer geen contact meer.

Ik sta niet eens goed op die foto, probeerde hij te glimlachen, maar zijn smalle schouders bleven naar beneden hangen terwijl zijn mondhoeken naar boven trokken. Hij had een gaaf, gebeiteld gezicht met hoge jukbeenderen en een alerte blik. Hij krabde iets te vaak achter zijn oren.

We bleven gedurende een week iedere nacht afspreken op Parking 58, waarbij hij zijn leven verder uit de doeken deed en nooit vragen stelde over het mijne, alsof hij aanvoelde dat dat ongepast zou overkomen. Hij vertelde me over zijn vriend die hij had achtergelaten in Oeganda. Die was te fier geweest om op de vlucht te slaan en had David een lafaard genoemd tijdens hun laatste gesprek. Ondertussen was de man in Oeganda uit angst samen gaan wonen met een vriendin, om gevaarlijke vermoedens rond zijn geaardheid de kop in te drukken. David vertelde me ook vol tederheid over zijn moeder, die hem na een heftige ruzie met zijn vader had gezegd dat hij altijd haar zoon zou blijven, maar dat hij voor zijn eigen bestwil moest vertrekken.

Op de achtste nacht verscheen David niet op de afspraak. Ik bleef enkele uren zitten wachten en bedacht toen dat het mooi was geweest, dat hij gelijk had om aan deze reeks ontmoetingen een eind te maken. Toch kon ik het niet laten om de nacht erna langs te gaan op het einde van mijn tocht, toen het al bijna licht werd. Hij lag met zijn hoofd in zijn armen opgerold op het beton. In het schemerlicht kon ik voor de eerste keer nauwgezet zijn lichaam bestuderen. Slank maar pezig, met armen iets te lang in verhouding tot zijn romp en gespierde kuiten als van een getrainde wandelaar. Ik ging in kleermakerszit aan de rand van de parking zitten en terwijl de stad ontwaakte dacht ik aan de eerste keer dat ik iemand vroeg om me te vergezellen.

Hij werkte in een hotel in Amsterdam met een dakterras waar tijdens de zomer vaak avondlijke feesten georganiseerd werden, zoals bruiloften of barbecues. Ik schepte er een plezier in hem te zien rondglippen in zijn witte kelnersmoking tussen de gasten, onzichtbaar voor hen behalve als hij voor hen opdook en iets aanbood op zijn dienblad. ’s Nachts bleef hij altijd als laatste over, zijn collega’s wuifden hem lacherig goeienacht toe en hij ging op een klapstoeltje sigaretten zitten roken en dronk de restjes van open flessen wijn en champagne op. Soms wikkelde hij zich in een deken en bleef er slapen. Op een nacht kroop ik bij hem in het deken, ik voelde dat hij geen vragen zou stellen en had gelijk. Ik begon zelf te vertellen, nadat onze opwinding was weggeëbd in opluchting. Hij vertelde me ook over zichzelf, over hoe hij in het vlakke en drukke Nederland de rust van de bergen in de Balkan miste waarin hij was opgegroeid. Soms maakt de lucht hier beneden me misselijk, zei hij.

Ik genoot van de klank van zijn stem – over wat hij ook sprak, de grappige gewoontes van vaste hotelgasten of de geur van zijn favoriete gerecht uit zijn thuisland. Maar soms lagen we ook stil onder het afdakje naar de tikkende regen te luisteren. Ik kwam op de duur zo goed als iedere avond langs. Tot hij me op een dag vertelde dat hij zijn moeder thuis ging bezoeken, ze was ernstig ziek. Zijn werkgever had nochtans gedreigd dat hij, als hij nu plotseling vertrok, ook niet moest terugkomen naar het hotel. Maar zijn vliegtuig voor morgen was geboekt, zijn koffers stonden thuis klaar. Het was die avond dat ik het vroeg, ik voelde dat ik moest.

Hij lachte, streelde mijn wang, en zei dat het een goed idee was om het tenminste te proberen. De nachten worden toch te koud om enkel te blijven liggen buiten, zei hij. Hij gaf me het adres van een vriend, die ergens in een appartementsgebouw buiten het centrum woonde. Daar zou hij intrekken als hij terug was binnen ten laatste twee weken en hij zou iedere nacht op het dak van het appartement zitten wachten tot ik kwam. Maar twee maanden later was hij nog altijd niet op het dak verschenen. Het begon stilaan te vriezen. Tenslotte gaf ik het op.

Meteen nadat David op zijn laconieke manier had toegestemd om met me mee te trekken, bekroop me al het gevoel dat hij mijn voorstel slechts als een tijdelijke uitweg zag. Achteraf is het natuurlijk makkelijk gezegd, maar zo was het. Nochtans schepte hij er onmiddellijk oprecht plezier in. Gaan we voor de eerste keer naar Mini-Europa? vroeg hij. Hij had vaag over het park gehoord.

Hij was een ongelooflijk snelle leerling, lichamelijk sterk zoals ik al had opgemerkt maar ook beslist in zijn bewegingen en handig als er onvermijdelijk toch iets onverwachts voorviel. Ook in het zoeken naar eten was hij duidelijk ervaren genoeg om zijn schaamte opzij te kunnen zetten. Zijn nieuwsgierigheid bracht ons al snel op plekken die ik alleen nooit had bezocht, zoals het zwembad in de Marollen, op de bovenste verdieping van een gebouw aan het Vossenplein. Hij vond een weg naar binnen, trok zijn kleren uit en dook sierlijk in het water. Wees niet verlegen, riep hij vanuit het water, toen hij zag dat ik aan de rand ging zitten. Dat is compleet belachelijk, iedereen weet dat ik het enkel kan met naakte mannen! Maar dat was niet de reden. Hij slaagde er tenslotte in me een spartelende schoolslag aan te leren, waarbij ik proestend een baan kon afleggen. Ik voelde me als een schoolkind, nu ik er op terugkijk verbaas ik me over het effect dat hij binnen de kortste keren op me had. Na het zwemmen wachtten we vaak op de eerste rommelmarktkramers die slaperig hun boeltje opzetten op het Vossenplein.

Een andere favoriete plek van ons allebei lag helemaal aan de andere kant van Brussel, de Basiliek van Koekelberg. Op de nacht dat ik de mistroostige buurt rondom voor het eerst verkende, keek ik me de ogen uit toen de basiliek voor mijn ogen opdoemde, als de Toren van Babel in de woestenij. Sindsdien was ik er dikwijls teruggekomen. Ook voor David was het bekend terrein, hij had vaak in het park vlakbij geslapen.

Hoewel de omgeving er ogenschijnlijk braak bij lag, de grond uitgeput door de aanleg van vuile verkeersaders, broeide er ‘s avonds iets in de buurt. Je voelde een onderstroom van jongeren die net als ons opleefden als het duister viel en op hun eigen manier uiting gaven aan die opstoot van onrust. Zo was er een jonge danser die vaak volk op straat deed stilstaan met optredens op zijn dakterras, compleet met muziek en lichteffecten die hem het gezelschap gaven van uitgerekte schaduwfiguren. Soms was er ook geen publiek, sloegen voorbijgangers enkel een meewarige blik naar hem op in het passeren, maar dat deerde hem ogenschijnlijk niet. David was een fan vanaf de eerste keer dat hij de danser zag optreden, hij genoot vooral als de muziek van Michael Jackson was. Dat kan ik ook! veerde hij eens recht, en demonstreerde mij zijn moonwalk.

Hoewel de jongeman een technisch onderlegde danser was die opging in zijn voorstelling met een meeslepende wanhoop, raakte ik er op de duur op uitgekeken. Ik denk dat ik wel besefte waarom David er op aandrong om regelmatig te gaan kijken, maar ik wou het niet onder ogen zien. Tenslotte vertelde hij me, met een schuchterheid die ik niet van hem kende, dat hij na de show contact wou leggen. Hij ontweek nerveus mijn blik en krabde achter zijn oren. Met mijn eigen ervaring in het achterhoofd, raadde ik het hem af. Maar jij hebt toch ook contact met me gelegd? wierp hij op. Ik besliste om niet te zeggen dat dat anders was en zweeg. Ik liet hem zijn gang gaan. Terwijl de danser boog naar ons en een enkele passant, vertrok ik alleen met een zeurend gevoel in de maag.
De danser bleek lid te zijn van een groep artiesten die in een kraakpand leefden. Sommigen voerden circusacts op voor automobilisten aan verkeerslichten, anderen spoten graffitikunst en nog anderen speelden viool op straat of in de metro. David beeldde hun gedragingen uit, noemde hun namen en vertelde me hoe ze hem als vanzelfsprekend hadden ontvangen in hun midden. Terwijl ik luisterde, drong het tot me door dat ik hem al kwijt was.

Aan het einde van zijn verhaal, knikte ik dat me dat een interessante wereld leek. We zwegen even en hij keek me een beetje ongemakkelijk aan. Je moet de volgende keer meegaan, zei hij aarzelend, die nieuwe wereld zal ook voor jou opengaan. Ik schoot in paniek. Je hebt hen toch niet over me verteld? Hij schrok duidelijk van mijn heftige reactie en deinsde zelfs terug. Nog niet, zei hij, nee.
Uiteindelijk gaf hij het aandringen op, maar hij bleef wel nog maanden regelmatig met me optrekken, waarschijnlijk uit plichtsbewustzijn. Maar hij was er vaak met zijn gedachten niet bij, maakte gevaarlijke misstappen en nam ook geen enkel initiatief meer om nieuwe plaatsen te ontdekken. We begonnen haast routineus een route af te werken tot ik ter wille van ons beiden besliste om uit Brussel weg te trekken. We namen afscheid op Parking 58 zonder veel woorden. Hij keek me indringend aan en toen ik mijn ogen neersloeg liet hij zijn hand met uitgestrekte vingers over mijn gezicht glijden, zoals een blinde.

Na de eerste naïeve vreugde over mijn herwonnen vrijheid, kreeg ik het moeilijk. Ik bleef nooit langer dan een week in een stad, sprong als een wispelturige kat op de eerste trein die ik zag. Uitgeput zocht ik tenslotte mijn weg naar de bergen in de Balkan, op zoek naar de rust waar ik zoveel over had gehoord. Ik vond ze in het Bulgaarse Rilagebergte, waar een enorm klooster een ideale uitvalsbasis werd voor tochten over bergtoppen in plaats van daken.

Er gingen soms weken voorbij zonder dat ik zelfs maar aan mijn leven in Brussel dacht. Tot ik Davids foto enkele dagen geleden zag op de voorpagina van een Britse krant, achtergelaten in het klooster door een toerist. Waarom niet? moet hij opnieuw hebben gezegd. Misschien bij zichzelf, nadat hij was gedumpt door zijn geliefde danser. Of misschien als antwoord op het voorstel van artiesten uit zijn vriendengroep, nadat hij ze over zijn avonturen in een eerder leven had verteld.

Hij was blijkbaar tot laat in de ochtend op het Koninklijk Paleis gebleven, zodat de toeristen hem hadden opgemerkt, waarna de pers en politie ter plekke waren gekomen. Voor al die ogen, camera’s en smartphones was hij gesprongen of per ongeluk gevallen – de krant wist het niet. Van zijn val moeten tientallen filmpjes en fotoreeksen bestaan die de wereld zijn rondgegaan. Binnenin de krant stonden er in ieder geval verschillende foto’s waar hij deze keer goed op stond, uitdagend poserend. Ik kan het niet helpen, ik voel een steek van jaloezie telkens ik er aan denk. n

BDW's verhalenwedstrijd

Stadskrant Brussel Deze Week lanceerde enkele maanden terug een schrijfwedstrijd. Maar liefst 67 auteurs kropen in hun pen en stuurden hun kortverhaal door. Het verhaal van de 8 winnaars kan u de komende maanden hier lezen. 

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Cultuurnieuws, BDW's verhalenwedstrijd

Lees ook

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni