Peter Heymans c Saskia Vanderstichele

Verhalenwedstrijd: Hier wil je wonen

© Brussel Deze Week
27/08/2014

Schrijf een verhaal met Brussel als onderwerp, zo luidde de opdracht voor de schrijfwedstrijd van Brussel Deze Week. Maar liefst 67 aspirant-schrijvers gingen de uitdaging aan. De acht beste inzendingen zien hun verhaal in de stadskrant en op deze website gepubliceerd. Op de tweede plaats: ‘Hier wil je wonen’ van Peter Heymans uit Koekelberg.

Nadat de politieagent het rauwe vlees in hapklare stukken heeft gesneden, plaatst hij het mes aan de linkerzijde van het bord om dan de vork in de rechterhand te nemen en zo het voedsel naar de mondholte te brengen. Ondertussen onderricht hij de verpleegster over het gerecht. Het vlees moet zo vers zijn, zegt hij, dat je de hartslag van het kalf nog op je tong voelt nakloppen. Het moet een dieprode kleur hebben, niet bruin, grijs of paars, en het dier moet een betrekkelijk vreugdevol leven achter de rug hebben, want ellende zorgt voor een ijzerachtige nasmaak en die krijg je slechts met veel moeite uit je mond gespoeld. De politieagent heeft deze woorden en de pauzes tussen de woorden zorgvuldig ingestudeerd, ’s ochtends in het park met de hond nog voor het ochtendverkeer op gang kwam en ’s nachts alleen in het bed dat hij niet lang geleden van zijn moeder erfde. Iemand, de politieagent weet niet meer precies wie, misschien was het een collega of een verre vriend, zei dat het een geluk bij een ongeluk was dat de moeder zonder voor de hand liggende reden overleden was in de week nadat de politieagent de echtscheidingspapieren had ondertekend en op zoek moest naar een eigen woonst. Nu diende hij zich tenminste geen nieuw meubilair aan te schaffen; dat was een hele hoop geld uitgespaard. Wanneer de politieagent zijn bord heeft leeggegeten, enkel de vier decoratieve blaadjes rucola blijven over, besluit hij dat het kalf stressvrij geslacht dient te worden. Een dier dat beseft dat het zal sterven, wordt onrustig, waardoor de spieren verkrampen en dat is niet lekker. Een schot van een metalen pin loodrecht door de hersenen is het beste, zegt de politieagent. Snel en onverwacht. Dat is het lekkerste.

De politieagent ontmoette de verpleegster twee maanden terug tijdens de wekelijkse yogales die zijn huisarts hem had aangepraat. Hij hoopte dat de lessen hem zouden helpen begrijpen waarom zijn echtgenote hem verlaten had voor een veertigjarige stadsambtenaar met een volstrekt alledaags voorkomen en zonder noemenswaardige hobby’s of begaafdheden. Enkel een fijnzinnige lispel, die je slechts kon ontwaren in donkere afgesloten ruimtes met veel echo en weinig zuurstof, onderscheidde de man enigszins van de doorsnee Brusselaar. Misschien, indien niet onmogelijk, wilde de politieagent de ex-vrouw vergeven en de zaken door haar ogen zien, want de afkeer die hij de laatste tijd voor haar koesterde was zo overheersend geworden dat hij medicijnen op voorschrift moest slikken, tegen slapeloosheid, hartkloppingen en nu en dan, op sommige regenachtige en buitengewoon betrokken dagen, tegen kortademigheid en paniekaanvallen. Dit was geen leven. Soms verafschuwde hij zelfs de twee kinderen die het huwelijk met de ex-vrouw had voortgebracht. Wanneer de kinderen bijvoorbeeld een bepaalde handeling uitvoerden of een zin met een bepaalde stembuiging uitspraken en die handeling of stembuiging herinnerde hem aan de ex-vrouw, dan voelde de politieagent een voorvaderlijke hang naar geweld in zich opwellen, zelfs indien de handeling of zin in kwestie uitdrukking gaf aan een uitermate vertederende vorm van kinderlijke genegenheid. Het maakte hem bang. Hij wilde niet een van die mannen worden die zijn kinderen kwaad berokkent enkel en alleen om hun moeder te jennen.

Het was de yogalerares die de politieagent aan de verpleegster voorstelde toen na een drietal sessies de yogatherapie geen gunstig effect op zijn gemoed bleek te hebben. De somnolente bewegingen en melodieloze sitarmuziek versuften hem wel een poos, maar wanneer de lerares hem bij een meditatieoefening opdroeg om zich een vredige plaats in te beelden die hij in het verleden had bezocht en waar hij zich intens gelukkig en geborgen had gevoeld, kon hij geen plek bedenken die niet op een of andere manier met de ex-vrouw verbonden was. Elk idyllisch verlaten strand of rustiek glooiend grasland, zelfs locaties uit zijn jeugd die ze samen nooit hadden bezocht, leek verontreinigd met haar aanwezigheid. En wanneer de lerares hem opdroeg om aan iemand dierbaar te denken, iemand die misschien psychisch of lichamelijk ontzettend veel pijn leed, en om dan die persoon positieve, heilzame energie toe te sturen, kon de politieagent enkel aan de ex-vrouw denken, aan wat ze hem had aangedaan en wat hij haar wilde aandoen.

Na de yogales van vorige week informeerde de politieagent bij de verpleegster of ze een hapje met hem wilde gaan eten en dan naar een film of zo. Iets eenvoudigs. Dat zou leuk zijn. Dat zou ook het geschikte moment zijn, meende de politieagent, om de verpleegster eindelijk de vraag te stellen die sinds de eerste ontmoeting op zijn lippen brandde, een vraag die een zekere graad van intimiteit vereiste om niet schaamteloos nieuwsgierig te klinken. De verpleegster stemde in, want hoewel ze weinig in de politieagent zag – hij leek haar dat soort man dat er ’s ochtends bij het aankleden genoegen in schept om de elastiek van zijn ondergoed luid tegen zijn buikvet te laten kletsen – begonnen de stiltes die meer dan eens achtenveertig uur aanhielden en slechts onderbroken werden door een kassierster of bankbediende steeds zwaarder te wegen. Nadat ze op tweede kerstdag de vierjarige relatie met haar partner abrupt had afgebroken, enkel en alleen vanwege de vage intuïtie dat wat ze samen hadden niet zo bevredigend en betekenisvol leek als wat ze in Angelsaksische tv-series had gezien, werd ze elke ochtend wakker met een gevoel van totale zinledigheid, waardoor de voorbije maanden en jaren haar leeg en onwerkelijk leken, en ze was beginnen denken dat deze eerste heldere minuten van de dag, wanneer ze zich het laatste specimen van een uitgestorven diersoort voelde, misschien een louter biologische respons was op een bed zonder partner en dat indien ze samen met iemand anders zou ontwaken, gelijk wie, gewoon een ander lichaam met min of meer dezelfde temperatuur als het hare, dit gevoel misschien zou verdwijnen of toch zou verflauwen tot een zeurende en niet geheel ondraaglijke aanwezigheid.

Het restaurant, een recent geopende brasserie die luistert naar de naam Meat Me, bevindt zich aan het eind van de Adolphe Maxlaan, tussen seksshops, kebabzaken en een handvol prijzige hotels. Aan de muren van de zaak hangen grote sepiakleurige prenten van opgepompte stieren, waarvan het moeilijk te zeggen is of het nu om schilderijen of foto’s gaat. Daar praten de verpleegster en de politieagent een tijdje over. Ze besluiten dat het foto’s zijn.

Als voorgerecht raadde de politieagent de carpaccio van kalfsvlees aan. Hij bestelde het elke keer hij het restaurant bezocht, wat hij minstens één keer per maand deed, meestal in het gezelschap van zijn kinderen, soms alleen. Het gerecht was een open wonde. Het zag er zo bloederig uit dat de verpleegster zich pijnlijk bewust werd van haar eigen lichaam, zoals soms ook de lectuur van een gedetailleerd medisch artikel over de werking van de hartspier haar een licht beklemmend gevoel in de borststreek kon bezorgen. En nu de politieagent zijn mes dwars over het bord gleed, ervoer de verpleegster een pijnscheut die zich diagonaal over haar aangezicht voortplantte, vanaf haar rechteroog tot haar rechtermondhoek.

Na het hoofdgerecht – Japanse biefstuk, handgesneden frieten en brokkelige bearnaisesaus met een dof membraan – haalt de politieagent een paar foto’s van zijn kinderen uit zijn portefeuille. De jongen zit in de laatste klas van de kleuterschool. Hij is kleurenblind maar kan ontzettend goed tuimelen, zowel voorwaarts als achterwaarts. Het meisje is tien, heeft heldblond haar en een wonderlijk bleke huid die nauwelijks iets van het onderliggende aderwerk verhult. Ze ziet eruit alsof ze op jonge leeftijd zal overlijden aan een zeldzame slepende ziekte. Schattig, zegt de verpleegster.

Het dessert is een dame blanche waarvan de lauwe chocoladesaus stolt tot een petroleumachtige smurrie zodra ze in aanraking komt met het vanille-ijs. Terwijl de politieagent het glazen schaaltje optilt en uitschraapt, zegt hij dat hij een diepe verwantschap met de verpleegster ervaart. Ik als politieagent, jij als verpleegkundige. We voeden de stad op. We slaan en zalven. Ik sla, jij zalft.

De politieagent stelt een kop koffie voor bij hem thuis. Dat is niet ver van hier, net over het kanaal. Daar, in de beslotenheid van de woonkamer, zal hij de vraag stellen. Dat is het plan. Het is een mooie zomeravond voor een wandeling, zegt hij. De kinderen logeren bij hem deze week. Misschien liggen ze al in bed. Dat kan, het is al laat. Wat ging de tijd snel daarbinnen, niet? Er is een babysit. Een kleine zachtmoedige vrouw van veertig uit Ecuador met een ingenieursdiploma. Woont hier nog maar pas, spreekt geen Nederlands of Frans, maar voor de rest is ze heel gedienstig. Ze wast elk glas dat ze gebruikt onmiddellijk weer af en als ze een koekje uit de voorraadkast neemt, schrijft ze dat steeds keurig op een papiertje met tussen haakjes de geschatte kostprijs die ze dan later bij het afrekenen correct aftrekt van haar uurloon (tot op twee cijfers na de komma). De verpleegster aanvaardt het verzoek. Het gaat snel, dat begrijpen zowel de politieagent als de verpleegster, maar beiden zijn op dit punt gekomen dat het nog weinig zin heeft om tijd te verliezen met etentjes en bioscoopfilms en gratuit gefriemel. Ze zijn volwassen.

De lucht is zwaar en warm. Aan de wolkenloze hemel staat een bijna volle maan. Onderweg houdt de politieagent hier en daar halt om een woordje uitleg te geven bij een voorwerp (op deze zitbank vroor vorige winter een vrouw dood) of plaats (hier verdween een jongen in een dode hoek) of persoon (deze keurig gekamde man heeft zijn zwager verwond met een middelgroot huishoudapparaat). De verpleegster luistert toegewijd, soms reageert ze met een ingetogen ah of oh, soms vraagt ze om bijkomende informatie. Het is vreemd, besluit de politieagent, hoe weinig de dingen zo op het eerste gezicht prijsgeven over hun verleden, alsof hier nooit iets gedenkwaardigs heeft plaatsgevonden. Ook deze woorden heeft de politieagent nauwgezet uit het hoofd geleerd. Ze komen uit een boek over een detective en een moord in een stad.

De politieagent en de verpleegster wandelen de ringweg verder op tot aan het modernistische theatergebouw dat de verpleegster eenmaal met de ex-partner bezocht. Het was een droefgeestig stuk over eindigheid en eenzaamheid en zo, met veel beladen stiltes en nu en dan een ludiek bedoelde adempauze, maar het had geen van beiden weten te beroeren. Zulke dingen hadden de verpleegster en de ex-partner gemeen. Aan het theater slaan de politieagent en de verpleegster linksaf naar het kanaal, met aan de ene kant één enkel uitgewoond herenhuis, geperst tussen een meubelzaak en een papierhandel, en aan de overkant karakterloze nieuwbouwappartementen en een Lego-achtige impressie van een middeleeuwse burcht die destijds gebruikt werd om krijgsgevangenen in op te sluiten en nu onderdak biedt aan asielzoekers. We zijn er bijna, zegt de politieagent. Het zal niet lang meer duren. Even overweegt hij om de vraag nu reeds te stellen, snel en terloops, dan hoeft hij het antwoord de rest van de avond niet te vrezen, maar hij kan zich er niet toe brengen en ziet af van het plan. Op de balustrade van het kanaal leunen een paar jonge asielzoekers. Ze dragen te grote, bleekgewassen kleren die iemand niet langer modieus achtte en waarin ze zich enkel slungelig kunnen voortbewegen. Ze wijzen naar het donkere water en praten opgewonden door elkaar, alsof ze net een voorwerp hebben zien voorbijdrijven dat ze al heel lang kwijt waren.

De politieagent woont op de bovenste verdieping in een huis van drie hoog, honderd meter van de dichtstbijzijnde supermarkt, vijf minuten wandelen van het dichtstbijzijnde metrostation. De verpleegster wordt begroet door een oude Duitse herder met een door artrose verkreupelde achterpoot en dan door de babysit. De kinderen liggen al in bed. De babysit ontvangt het geld, bedankt de politieagent en neemt afscheid. De woonkamer van de flat kijkt uit op een zandkleurige huizenrij waar smoezelige bedlakens dienstdoen als gordijnen. In de flat van de politieagent hangen geen gordijnen. Iedereen ziet alles. De politieagent huurt de flat sinds een jaar maar is bang om gaten in de muren te boren. Misschien blijft hij hier niet lang. Misschien komt ze nog terug.

Terwijl de politieagent koffiezet in de keuken, zoekt de verpleegster het toilet op. Ze voelt zich loom, licht onpasselijk. Het vlees ligt dood en hard in haar lichaam. In de badkamer laat ze haar handen over de muur glijden tot ze de lichtschakelaar voelt. Ze sluit zachtjes de deur. Er is geen slot. Boven het bad kleeft het behang als een rijp abces tegen de wand. De verpleegster verzet zich een tijd, dan doet ze het toch en drukt ze de vingertoppen van haar rechterhand diep in het papier tot een puskleurige straal langzaam de badkuip inrolt, en voor het eerst vanavond besluipt haar een gevoel dat sommige mensen zouden typeren als opwinding of toch een zeker welbehagen waarvan ze dacht dat ze lichamelijk niet langer in staat was om het te ervaren. Ze wast de handen en neemt plaats op het toilet. Nagenoeg meteen verzinkt ze in een gedachteloosheid waaruit ze pas ontwaakt wanneer ze in het donkere deurgat de jongen opmerkt. Hij draagt een Spidermanpyjama met kap. Hij wrijft zijn rechtervuist in zijn rechteroog en zegt dan zacht en haast smekend, met een lichte slaapreutel in zijn stem: “Mama?”. De verpleegster antwoordt niet. Roerloos kijken de twee elkaar een tijdlang aan tot de jongen zich omdraait en traag wegslentert zonder de deur achter zich te sluiten.

Wanneer de verpleegster terug in de woonkamer komt, zit de politieagent al aan de kleine vierkante tafel. Op het tafelblad, onder de kale lichtpeer, staan twee identieke koppen. Geen melk of suiker. De politieagent fluistert enkele woorden tegen de jongen, die nu op de schoot van zijn vader een beker chocolademelk zit te drinken. Boven het dressoir hangt een schilderij van een zonsondergang ergens niet ver weg. Ook het schilderij erfde de politieagent van de moeder. De muren zijn mosterdgeel. Ze zijn flinterdun, zegt de politieagent. Je hoort altijd wel gestommel of geruzie bij de buren. Je voelt je hier nooit alleen. Hij brengt de kop koffie naar de lippen maar drinkt niet. Hij kucht droog en krabt driemaal traag aan zijn slaap. Nu moet het gebeuren. Hij plaatst de kop terug op de tafel, licht zijn rechterarm op zodat deze een hoek van vijfenveertig graden vormt met het tafelblad en wijst zo met uitgestrekte wijsvinger naar het benige aangezicht van de verpleegster. Hij hoort zichzelf het eerste woord uitspreken en hoewel dit hoogst onaangenaam voelt, misschien zoals wanneer je voor het eerst een opname van je eigen stem beluistert, weet de politieagent dat de onzekerheid die hem sinds twee maanden meermaals per dag heeft geplaagd weldra voorbij zal zijn en ja, nog voor hij de zin heeft voltooid, valt een last van zijn schouders. Dit is verlossing. Het antwoord interesseert hem niet langer. De verpleegster zegt dat ze op tweede kerstdag door het doucheraam viel. Zomaar. Ze was niet dronken of uitzonderlijk vermoeid, gleed niet uit. De wonde in haar aangezicht heelt langzaam, maar uiteindelijk zal je er amper nog iets van merken. Iemand die de voorgeschiedenis niet kent, zal denken dat het gewoon een rimpel is die zich logisch en vanzelfsprekend in het vlees heeft gevormd.

De politieagent en de verpleegster praten nog een poos verder, over het meubilair van de dode moeder en de wonde in het aangezicht, en als je in het huis aan de overkant van de straat zou wonen en je de vier lichamen zo in het honingkleurige licht zag zitten – de jongen op de schoot van de politieagent, de linkerhand van de verpleegster op de hond, haar rechterhand rond de kop koffie en haar verwonde gelaat afgewend van het venster – dan zou je zweren dat je getuige was van het volmaakte huiselijk geluk: de vader, de moeder, het kind, de hond. Hier wil je wonen. n

BDW's verhalenwedstrijd

Stadskrant Brussel Deze Week lanceerde enkele maanden terug een schrijfwedstrijd. Maar liefst 67 auteurs kropen in hun pen en stuurden hun kortverhaal door. Het verhaal van de 8 winnaars kan u de komende maanden hier lezen. 

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Samenleving, BDW's verhalenwedstrijd

Lees ook

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni