Eric Min Sint Hubertusgalerij

Eric Min gidst ons door wereldstad Brussel (1850-1914)

Michaël Bellon
© Brussel Deze Week
20/11/2013

Eric Min schetst in ‘De eeuw van Brussel. Biografie van een wereldstad’ het intellectuele en artistieke leven van het Brussel tussen 1850 en 1914. Wij wandelden samen met de auteur in het spoor van de vele grote namen die toen in Brussel vertoefden.

S chrijver en criticus Eric Min (1959) schonk ons eerder al lijvige en uiterst leesbare biografieën van de schilders James Ensor en Rik Wouters. Aangezien beide heerschappen zich ook lange tijd in Brussel ophielden, moest het er eens van komen dat Min zich op het Brusselse totaalplaatje zou concentreren. We spraken met Eric Min af om een kleine stadswandeling te maken. Met vertrek op de plaats waar ook het boek begint: achter de brede rug van de Franse generaal Belliard in de Baron Hortastraat. “Veel van wat je van hier kon zien, is er nu niet meer,” aldus Min. “De zusjes Brontë zaten hier in het pensionaat Héger in de Isabellawijk die onder de Ravensteingalerij is verdwenen. Aan de andere kant is er het Warandepark waar Neel Doff – of toch haar alter ego Keetje Tippel – als kind wel eens de nacht doorbracht op een bankje. Dan is er natuurlijk Victor Horta, die hier zowel het Paleis voor Schone Kunsten als het Centraal Station achterliet. Of er is die vreemde episode in november 1902, toen de Italiaanse anarchist Gennaro Rubino in de Koningstraat een mislukte politieke aanslag pleegde op koning Leopold II.

Ik probeer in mijn boek de verbanden te reconstrueren tussen de artistieke, literaire en ideologische aspecten van deze levensverhalen, omdat die volgens mij zeer talrijk waren. Als ik de optelsom maak, kom ik aan hooguit 250 à 300 personen die er in die periode toe deden in Brussel. Het zijn dus steeds dezelfde mensen die op verschillende domeinen hun invloed deden gelden.”

Rijk en arm
Maar waarom precies déze periode in de geschiedenis? Min: “Uiteindelijk gebeurde er in verschillende Europese steden toen wel iets vergelijkbaars, maar in Brussel werd een en ander wat steviger aangezet dankzij de links-liberale of zelfs libertaire sfeer. Economische expansie leidde tot intellectuele ontwikkeling. Wie rijk was in die tijd, was meestal puissant rijk, omdat er nog niet zoiets bestond als een inkomensbelasting. Voor het eerst in de geschiedenis heb je dus een behoorlijk aantal mensen dat het zich kan permitteren om kunst te kopen of tijdschriften vol te schrijven. Of een leven lang te schilderen, want bij geld hoort vrije tijd.”

Een kleine wandeling brengt ons op het Koningsplein, waar een deel van al dat geld goed besteed werd, want in het Museum voor Moderne Kunsten hadden vanaf 1884 de baanbrekende salons van de kunstkringen Les XX en La Libre Esthétique plaats - met James Ensor, Jef Lambeaux, Fernand Khnopff, Théo Van Rysselberghe, ... Was Brussel in die tijd internationaal toonaangevend? Eric Min: “Les XX, dat tussen 1884 en 1894 opereerde, is het belangrijkst geweest. Het was een eclectisch gezelschap dat de belangrijkste kunst van heel Europa (Cézanne, Signac, Gauguin, Van Gogh, Henri Toulouse-Lautrec) naar hier haalde. De opvolger La Libre Esthétique is meer een persoonlijke creatie van Octave Maus.”
Op een andere hoek van het Koningsplein, waar ING nu regelmatig tentoonstellingen houdt, was vroeger Le Globe gevestigd, een van de cafés waar Baudelaire en zijn kunstenaarsvrienden Arthur en Joseph Stevens Engels bier dronken uit tinnen kroezen en in pickles gedoopte blokjes kaas aten.

Min heeft dan wel een hele tijd met zijn hoofd in het negentiende-eeuwse Brussel vertoefd, hij zou er niet in willen geleefd hebben. “Absoluut niet. Dat is valse nostalgie. Want ook de sociale zekerheid bestond nog niet. Wie toen arm was, was enorm arm. Baudelaire had het niet zeer breed maar moest ook niet bedelen. Je kon hier goed eten en drinken en wonen.”

In het openingshoofdstuk ‘Pauvre B...’ dat over de auteur van Les Fleurs du mal handelt, wordt wel duidelijk dat diens gesakker op België en Brussel veel te maken had met zijn eigen lamentabele gezondheidstoestand. “Inderdaad. Baudelaire heeft ook altijd gezegd dat Pauvre Belgique, dat na zijn dood werd uitgegeven, vooral een vingeroefening was voor een schandaalboek dat hij over Frankrijk en Parijs wilde schrijven.”

Anarchistisch
We arriveren aan Cantersteen, dat door de nabijheid van de in 1834 gestichte ULB ook al zo’n een rijke cafécultuur had. “Maar wie kent nog het verhaal van de Université Nouvelle, dat even interessant is als bizar? Als vrijzinnig bolwerk was de ULB Europees gezien al een vreemd fenomeen, maar van dat tegengewicht tegen het katholicisme splitst zich in 1894 nog eens een instelling af die op anarchistisch leest is geschoeid. Dan heb je nog het verhaal van de anarchistische kolonie ‘Groupe Communiste Libertaire’ die in 1906 in Stokkel wordt opgericht. En die aanslag van Rubino, zo burlesk dat je het niet voor mogelijk houdt.”

Rubino ging in de Sint-Hubertusgalerij zelfs nog een portret kopen van Leopold II, om zeker te zijn dat hij wel de juiste persoon zou treffen.

In die Sint-Hubertusgalerijen van de Nederlandse architect Jean-Pierre Cluysenaer bevinden we ons nu. ‘Omnibus Omnia’ (Alles voor Allen) staat boven de toegangspoort. “Maar dat moest toen zeker met een korrel genomen worden. Het was bij uitstek een burgerlijke plek. Portiers waakten over de toegangspoorten en de publieke toiletten waren een rijke bron van inkomsten.

In 1873 kwam de Franse dichter Paul Verlaine hier het pistool kopen waarmee hij op zijn collega Rimbaud schoot. Wat nu restaurant Arcadi is, was vijftig jaar lang de Taverne Royale waar niet alleen Baudelaire kwam, maar waar ook de redacteuren van het tijdschrift La Jeune Belgique vergaderden.”

In een kamer boven de Prinsengalerij verbleef ook Juliette Drouet, actrice en minnares van Victor Hugo. In het boek laat Min zien dat die tussen zijn politieke, literaire, culinaire en andere amoureuze afspraken maar weinig tijd vond voor Juliette. Toen het haar op alweer een eenzame dag echt te veel werd, vergezelde Hugo haar uitzonderlijk bij een privébezoek aan een ‘tentoonstelling’ van een ‘echte’ Chinese familie die in 1852 in de galerijen werd georganiseerd, bij wijze van attractie.

Middelpunt
We dalen af naar de Anspachlaan. Ensorkenner Min reserveerde voor dit boek een magistraal hoofdstuk dat Ensors meesterwerk De intrede van Christus in Brussel op verschillende manieren met de laan in verband brengt. We lopen langs het Beursgebouw waarvoor de beroemde Franse beeldhouwer August Rodin aan het begin van zijn carrière verschillende beelden creëerde. Via het filiaal van Dandoy in de Boterstraat, waar (alweer) Baudelaire amandelbrood en pain à la grecque kocht, komen we uiteindelijk op de Grote Markt terecht, het middelpunt van al die kunstkringen: Hugo woonde er, Verlaine en Rimbaud ook, Marx vergaderde er in De Zwaan. Daar kwam ook de kunstkring L’Effort samen in de eerste jaren na hun stichting in 1858. Het waren kunstliefhebbers die geld bijeenlegden om een (naakt)model te betalen en in tal van boven- en achterkamertjes les te kregen van bekende kunstenaars. Het zijn ook zij die nu figureren op de kaft van Mins boekwerk, dat net als het model in hun midden niets aan onthullingen te wensen overlaat.

Lees hier ook de voorpublicatie uit het boek, over Auguste Rodin in Brussel.

Eric Min, De eeuw van Brussel. Biografie van een wereldstad (1850-1914). De Bezige Bij, Antwerpen, 418 blz.

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Cultuurnieuws

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni