De vergeten bewoners van het Noordstation

Christophe Degreef
© Brussel Deze Week
15/04/2015

Het Noordstation en bijbehorende CCN-gebouw is het Brusselse pendelstation bij uitstek. Daarnaast herbergt het postmoderne paleis ook een schare bewoners: asielzoekers, uitgeprocedeerden, Europese wegwerparbeiders en onduidelijke passanten. De gigantische ruimte maakt een goede woonplaats, maar ook een vergeetplaats. Maak kennis met het station zonder grenzen.

O p de hoogste verdiepingen ambtenaren. Daaronder het Noordstation en de toegang tot de premetro, plus winkels en cafés, en gehaaste reizigers. En daaronder, op voorwaarde dat je de donkere trappen aan de uiteinden van het CCN-gebouw vindt, het busstation van De Lijn. Stelt u zich bij busstation niet te veel voor; er stoppen en vertrekken bussen naar Vlaanderen. Voorts heeft men met ruimte gemorst en is dit gedeelte van het Noordstation vooral een verzamelplaats voor dolenden.

Wie er ’s avonds passeert – al vanaf een uur of zeven – is zeker de lange rij wachtenden aan de voedselbedeling niet ontgaan. Wie er na zeven ook al eens blijft hangen zal vooral de vrijpostigheid bijblijven: liters alcohol, vette pluimen wiet, lawaai en een allesoverheersend gevoel van tijdloosheid. De mensen die hier zitten wonen hier, brengen hier veel tijd door, en kunnen morgen voorgoed weg zijn, of nog enkele maanden blijven. Het decor blijft hetzelfde, de acteurs veranderen, of worden in het valse marmer van het CCN-gebouw gebeiteld.

Toen men het CCN-gebouw, de grote zandkleurige monoliet naast het Noordstation, met kantoren en overstapstation begin jaren 1980 opleverde, leek het wel of men dit verwachtte: open grenzen, mensen aan de rand, inwisselbaar volk. En voorzag men al grote ruimten om iedereen te herbergen.

Petre, ex-agent
De provisoire hutjes aan het vertrekstation van Eurolines trekken onze aandacht. Provisoir zijn ze eigenlijk niet te noemen, want ze zien er al bij al vrij stevig uit. Hoe men met paletten, dekens en karton toch stevig kan bouwen.
Nog geen vijf minuten hoeven we te wachten tot een man met lang, vettig haar, een baard en een los trainingspak ons komt groeten. We hebben hem al eerder gespot tijdens een voedselbedeling, drie dagen eerder. Maak kennis met Petre, uit Roemenië.
“Het is niet dat ik hier woon,” zegt hij. “Ik hang hier al een dag of drie rond, doelloos. Die bedelaar daar komt ook uit Roemenië en heeft me voorgesteld om in zijn hut te slapen, zodat ik tenminste onderdak heb. Anders was het de straat.”

Het verhaal van Petre is intriest. Hij was meer dan 20 jaar agent bij de Roemeense grenspolitie. Na een herstructurering in 2011 raakte hij en 11.000 andere agenten zijn werk kwijt. Petre heeft een vrouw en twee kinderen te onderhouden, en kon dus niet bij de pakken blijven zitten. Hij schoolde zich om tot bouwvakker, en was van plan een of twee jaar naar Brussel te komen om geld te verdienen in de bouw. Dat draaide anders uit.

“Tezamen met een andere Roemeen begon ik een bedrijfje in Anderlecht. Maar het was een oplichter. Hij gaf me onderdak en eten, maar ik heb het geld dat we verdiend hebben nooit gezien. Onlangs trapte hij me gewoon buiten. Mijn diploma als bouwvakker, mijn kleren,… het ligt allemaal nog bij hem thuis. Ik durf het niet te gaan halen, want hij dreigde een paar Albanezen op te trommelen om me slaag te geven als ik er een zaak van zou maken.”

Petre heeft niets meer, op een gsm en een lege portefeuille na. Trots laat hij ons foto’s zien uit zijn tijd als agent. We zien een man met kort haar, een gezond rond gezicht, maar toch dezelfde minzame, wat verlegen lach. Zijn uniform lijkt te blinken.
“Wat een valstrik was het eigenlijk,” zo gaat de Roemeen verder. “Ik dacht dat in de hoofdstad van Europa alles goed geregeld zou zijn, en dat Europeanen hier zonder zorgen aan de slag konden. Maar wat ze me niet hebben verteld, is dat zigeuners hier alles mogen.”

Petre werd namelijk opgelicht door een Roemeense Roma. “Ik werk voor mijn geld, meneer. Maar hoe kan iemand zo oneerlijk zijn, bijna geen belastingen betalen en toch nog mensen blijven oplichten?” We zijn geneigd Petre te geloven, vermits hij meermaals herhaalt dat hij geen geld wil. “Mijn vrouw maakt geld over aan de busmaatschappij in Roemenië, en dan kan ik straks de bus nemen, terug naar huis.” De gedachte aan de schaamte wordt Petre soms te veel. “Hoe moet ik dit thuis gaan vertellen?,” vraagt hij zich af.

Wanneer we hem een koffie aanbieden wellen er tranen bij hem op.

Antonio, marmerbewerker
Tijdens ons gesprek mengt een jongeman met een brilletje, een kostuum en onecht heldere groene ogen zich. Hij draagt een kostuum en ziet er vrij stijlvol uit. Toch slaapt ook hij al enkele dagen op straat. Antonio is zijn naam, en hij komt uit Bari in Italië.

“Ik ben marmerbewerker,” zegt hij wanneer we hem naar zijn leven vragen. “Tot enkele jaren geleden verdiende ik zo’n 1.700 euro per maand en had ik een goed leven. Maar sinds enkele jaren wordt Zuid-Italië overspoeld door Afrikaanse migranten. Die doen mijn werk voor 500 euro, de keuze is dus snel gemaakt. Nu probeer ik de eindjes aan elkaar te knopen door te reizen en hier en daar te werken.”

Antonio is al in Duitsland geweest, in Luxemburg, Zwitserland en in Parijs. Vooral die laatste stad blijft hem bij, zij het dan in de negatieve zin. “In Parijs heb ik clochards gezien die schoenen van elkaars lijf rukten. Je kan er niet op straat slapen zonder overvallen of geslagen te worden. Nee, dan ben ik hier beter af.” We kijken naar het kartonnen-houten hutje waar hij in heeft geslapen. “Ja, hier laten mensen ons tenminste met rust,” zegt Antonio. Om zijn woorden kracht bij te zetten, voegt hij er nog aan toe: “U bent eigenlijk de eerste die met ons praat.”

In half-Engels, half-Frans wisselt hij met Petre verhalen uit. Niet dat wonen in een krottenwijk hen vrienden maakt, maar en heerst wel een respectvolle solidariteit onder deze groep in het Noordstation. Men laat elkaar met rust, en soms komt men samen om een minimum te praten. Zoals nu. Het verhaal gaat over een Roemeen die onlangs door de politie werd aangehouden na een winkeldiefstal in het station, en door de politie dan gewoon buiten Brussel werd gedropt.

“Enkele uren later stond hij hier toch terug, zegt Antonio. In Zwitserland krijg je daarvoor een week gevangenis. Ik kan het weten.”

Hoofdstad van Schaamte
We maken even later kennis met Jasid. Jasid is Belg, heeft in Schaarbeek gewoond, maar is uit de boot gevallen. Hij brengt dagen door op een vuil stuk karton naast het geïmproviseerde dorp aan de Eurolines-terminal. Soms draait hij een joint. Meestal slaapt hij. Zijn linkeroog is wazig, alsof er een vlies over zit.

“Mijn familie woont in Vilvoorde, en die hebben het allemaal min of meer gemaakt. Voor een Marokkaan is het echter een te grote schaamte om hulp te vragen aan mijn vader. Dus doe ik dat niet. Bij ons zeggen ze: als je geen kind meer bent, dan moet je op eigen benen kunnen staan.”

Jasid krijgt wel nog een uitkering, al is het niet duidelijk met welke regelmaat. Hij zegt te willen werken, maar nergens aan de bak te geraken. “Kijkt u eens om u heen. Allemaal mensen die willen werken maar niet kunnen. Dit is de hoofdstad van de Europese Unie, maar hebben ze ons eigenlijk ooit naar onze mening gevraagd over open grenzen? Is onze mening gewenst? U ziet het resultaat hier.”

Gevraagd om een tekst te schrijven in ons notaboekje, besluit Jasid zijn epistel met “Brussel, eerder hoofdstad van de schaamte.” Wanneer Petre, de Roemeen dat doet, schrijft hij zijn oplichtingsverhaal op. “Misschien kan u er niets aan doen, maar de mensen moeten dit toch weten,” zegt hij.

Zuidterras
We hadden het eerder over het tijdelijke karakter van de Noordstation-bewoning. ’s Anderendaags is er van zowel Petre, Jasid als Antonio geen spoor meer. Ook de daaropvolgende dagen vinden we hen niet meer. De hutjes blijven evenwel bestaan. Er komt er zelfs een bij.

Als we verkassen naar het zuidelijke terras van het station, maken we kennis met een groep uit Afrika. Het contact is in het begin onwennig, zelfs verdacht. De blanke stroom pendelaars die de groep dagdagelijks ziet passeren, wandelt ook gewoon voorbij. En als er dan al eens gepraat wordt, dan is dat met de politie, die de groep soms aanspreekt.

“Ja, jij lijkt ook op een flik, want waarom zou je ons aanspreken met je nette kleren en je heldere blik?,” zegt Souleymane hardop. “Of je kwam drugs kopen, maar dan kijk je nog te helder uit jouw ogen.” Souleymane is half Guinees-Gabonees en is de gangmaker van de groep, die hoofdzakelijk uit Guinese asielzoekers bestaat. Asielzoekers… We krijgen te verstaan dat enkele onder hen al uitgeprocedeerd zijn en eigenlijk het grondgebied moeten verlaten. Wat ze niet doen. Het leven is hier, in het Brusselse Noordstation, nog altijd beter.

Souleymane wordt door zijn groepsleden niet altijd serieus genomen, maar is wel diegene die het meeste praat. “Ik heb niets te verliezen,” zegt hij. “De rest wel. Maar ook ik zou hier al weg moeten zijn. Toch: ik steun op mijn onderbewustzijn, en als dat zegt dat ik iets moet doen of iets niet moet doen, dan doe ik het, of niet.”

We krijgen te verstaan dat Souleymane in zijn leven al een dochtertje heeft verloren, en daardoor in een permanente staat van onrust verkeert. Hoewel zijn groep hem soms uitlacht om zijn drukke gebaren, zijn kruk (hij mankt) en zijn groteske verschijning – denk Patrice Lumumba gekruist met een rapper uit de Bronx – zegt hij zelf alles op een rijtje te hebben. “Ik rook geen wiet, in tegenstelling tot hen,” zegt Souleymane, terwijl hij naar zijn kompanen wijst. “Zij willen vergeten en verdoofd zijn, ik niet. Mijn onderbewustzijn, weetjewel.”

Mensenhandel
Om dat statement kracht bij te zetten grist hij een sigarettenpakje van de grond, wanneer we op wandel zijn. Het blijkt nog vol te zitten. “Zie je wel! Ik wist het dat ik dit moest oprapen.”

Souleymane houdt van wandelen, en neemt ons mee, de buurt rond het Noordstation in. Hij gaat er prat op om ons te laten zien waar zich cafés bevinden waar mensenhandelnetwerken georganiseerd worden. Wat opvalt, is dat hij met precisie weet aan te duiden waar bepaalde groepjes Afrikanen staan. “Op die en die straathoek, en zij wijzen de weg naar die netwerken,” zegt hij. Souleymane is van plan de waarheid aan het licht te brengen. “Er is meer verwevenheid met de overheid dan je denkt,” zegt hij ietwat samenzweerderig. “Sommige Guineeërs doen zich voor als tolken voor de overheid maar hebben zelf aandelen in bepaalde ‘reisbureaus’ die reizen naar Europa organiseren.”

Souleymanes afkeer van de Belgische instellingen levert hem overigens afkeurend gemompel op van zijn groepsleden. Het zal zijn zaak ook niet meer helpen mocht hij ooit de wereld van het Noordstation voor altijd verlaten. Soms duikt hij in de Brusselse nacht, en komt hij gehavend terug bij zijn vrienden, op het terras.

Een jongeman die zich door Souleymane ‘le Général’ laat noemen, intervenieert helemaal op het einde van onze zoektocht. Bij een bord rijst met aardappelbladeren in een klein onzichtbaar restaurant in een zijstraat van de Brabantstraat, zegt hij: “Je zit vol haat tegenover het leven. Zo ga je ook niet geholpen worden.” Waarop Barri – zoals le Général blijkt te heten – ontdooit en ons toevertrouwt dat ook hij het grondgebied moet verlaten. Waar dat toe leidt, weet niemand, maar het is geen geheim dat men dan een tijd in Europa ronddoolt, om vervolgens terug te keren naar het land waar de asielprocedure is opgestart.

Maar haat of niet, er bestaat geen goede houding tegenover het Noordstation, zijn bewoners en het leven dat zich binnen zijn postmodern-marmeren muren afspeelt. Eigenlijk is het een onverschillige verzamelbak voor mensen die geloofden dat er geen grenzen meer zijn. Noem het symptomatisch voor de vluchtelingencarrousel van de moderne tijd: er zijn mensen uit Afrika die zeker weten dat het leven hier beter is, maar op het zuidterras van het Noordstation toch twijfel in hun blik hebben. En er zijn mensen uit Europa die ondertussen weten dat het leven hier niet beter is, maar thuis wel een beter leven hadden, dat ze achter zich hebben gelaten, en waarnaar ze willen terugkeren. Allemaal komen ze in het Noordstation terecht, en allemaal wachten ze af. Op de bus die misschien komt, op het werk dat gevonden wordt, of op de onvermijdelijke dag dat de politie grondig zal controleren, en het verhaal afloopt. Of herbegint, in een ander decor.

Wanneer we aan Souleymane, eigenlijk een verdoken filosoof, vertellen dat het Noordstation een mooie metafoor is voor het huidige Europa – bovenin ambtenaren, daaronder mensen die onderweg zijn en consumeren, en daaronder gestranden – lacht hij. Van haat lijkt geen sprake. Even toch.

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Sint-Joost-ten-Node, Samenleving

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni