175 jaar Conservatoire royal de Bruxelles in beeld
Tijdens het Franse keizerrijk kende Brussel in 1813 een zangschool die de beste zangers selecteerde om voor een lyrische carrière 'gedeporteerd' te worden naar Parijs. Een volwaardige overheidsmuziekschool was het niet; daarop was het wachten tot 1826, toen Willem van Oranje zowel in Brussel als (enkele maanden eerder) in Luik een muziekopleiding subsidieerde.
Tot dan hadden vooral de kerken en de privésector de scholing van musici op zich genomen. De École Royale de Musique in Brussel ging twee jaar dicht met de splitsing van de Nederlanden. En bij de heropening van de instelling werd het conservatorium van Parijs - en de naam, 'conservatorium' - als model genomen, om het oranje verleden uit te wissen. Al bleef het lerarenkorps op twee lesgevers na hetzelfde.
De initiële stoomvaart van het Conservatoire de Bruxelles, dat bij KB op 13 februari 1832 werd opgericht, werd getekend door de twee eerste directeurs. Zij werden als enige 'voor het leven' benoemd: François-Joseph Fétis (van 1833 tot 1871) en Auguste Gevaert (van 1871 tot 1908), dus allebei 38 jaar lang. Alle twee hebben ze de instelling verrijkt met nieuwsoortige klassen, die naast de 'klassiekers' als piano, viool, cello, fluit, hobo, klarinet en hoorn andere muziekinstrumenten een evenwaardige plaats in het onderwijs toekenden.
Origineel voor Fétis was dat hij een cursus Italiaans voor zangers inlaste. Het hielp de Belgische zangers om een betere uitspraak (en beter taalbegrip) te ontwikkelen. Ook kwamen er een orgelklas (1836), een klas samenzang voor koren (1841), voordracht, lyriek en dramatiek, harmonium en zelfs saxofoon (1867) - modern en (bijna) uniek in Europa. De saxofoon zou in vele andere conservatoria ruim veertig jaar langer moeten wachten om erkend te worden als klassiek instrument. Daar staat dan weer tegenover dat een klas 'jazz' heel de directeurstermijnen van Marcel Poot (vanaf 1949) tot Eric Feldbush (tot 1987) in het verdomhoekje bleef staan.
Grote namen
Ten tijde van Fétis hebben enkele grote muzikanten-lesgevers de internationale renommee van het conservatorium gemaakt: cellist Alphonse Servais, orgelist Jaak Lemmens, violist Hubert Léonard, 'madame' Pleyel voor piano, en Charles Auguste de Bériot, die een eliteklas viool vormde, een soort Muziekkapel Koningin Elisabeth honderd jaar avant la lettre. De toplesgevers zouden altijd het internationale succes van het conservatorium blijven uitmaken.
Aangezien er geen inventaris voorhanden is van het archief aan opnamerollen voor automatische piano - nu in de reserves bij het Muziekinstrumentenmuseum, dat zich in 1992 afscheurde van het conservatorium - weet ere-bibliothecaris Paul Raspé niet of er concertopnames van de toplesgevers uit die tijd dateren. Directeur Edgard Tinel (1909-1912) blies een operaklas en een cursus muziekgeschiedenis in het leven, iets wat de louter technische opleidingen tot dan plots een opvoedkundige en culturele meerwaarde gaf. Het zou belangrijk blijken voor de 'nieuwe' interesses van de studenten. Er werd in die tijd trouwens nog in hoofdzaak 'negentiende-eeuwse' muziek en Bach aan de piano gespeeld. En plots leerden de studenten ook de oude muziek kennen, iets wat zich uitte in de keuze van wedstrijdstukken: van Scarlatti tot Rameau.
Dada's
Directeur Léon Dubois (1912-1925), die de oorlogsjaren doorworstelde, was de enige Brusselaar. Hij liet zich omringen door een wereldberoemde elite, met de pianist Emile Bosquet, cellist Marix Loevensohn, violist Albert Zimmer en zanger Maurice Weynandt. De eerste Aziatische student aan het conservatorium was trouwens een Chinees die zang ging volgen bij Weynandt, en nadien in China twee conservatoria heeft gesticht en in Hongkong de eerste muziekschool voor westerse muziek. Nadien volgden twee broers, directeur Joseph Jongen (benoemd door Camille Huysmans) en Léon Jongen, die van 1925 tot 1949 de plak zwaaiden. Tijdens de ambtstermijn van Joseph Jongen (uit Luik) werd voor het eerst een aparte dirigent aangesteld voor het conservatorium, de 'Gentse ster' Désiré Defauw. Daarmee werd voor het eerst rekening gehouden met communautaire gevoeligheden en evenwichten. Een aantal lesgevers staken stokken in de wielen en staakten bij de benoeming van de Vlaamse dirigent, maar al snel haalde zijn talent het op de taalperikelen. Het succes van de zondagsconcerten en het Concours Ysayë voor viool (de voorloper van de Elisabethwedstrijd) dateren ook van toen.
In 1935 nam Herman Teirlinck een klas drama op zich, inspelend op het succesverhaal van de toneelkunst in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg en het experimenteel theater. Het record in lesjaren werd behaald door de harpiste Mireille Flour, die 44 jaar lang doceerde.
Dat de dada's van de directeurs ook een bijdrage leverden aan de ontplooiing van de instelling, bewijst het volgende. Directeur Gevaert begeleidde als orkestdirigent graag het operawerk van Gluck en de oratoria van Bach, waar vaak een indrukwekkend koor voor nodig was. Omdat hij over niet genoeg leerlingen in de zangklassen beschikte, richtte hij avond- en zondagsklassen in om mannelijke amateurzangers te scholen. En de huidige directeur, fluitist Frédéric de Roos, zorgde als liefhebber van historische muziek voor de uitbreiding met klassen voor luit, viola da gamba en pianoforte.
Marcel Poot was (van 1949 tot 1966) de laatste directeur van het unitaire conservatorium en heeft zijn roem te danken aan de oprichting van een klas gitaar, een instrument dat in de muziekacademies furore maakte in de jaren vijftig en zestig van vorige eeuw en waartoe het conservatorium 'verplicht' werd om lesgevers klaar te stomen, met name een Eerste Prijs Conservatorium. Voordien hadden die lesgevers-gitaristen vaak 'slechts' een diploma zang of wat anders. Jazz kreeg pas met Jean Bailly in 1988 kansen. Zelfs na de splitsing van het conservatorium over de twee gemeenschappen - omdat er meer Nederlandstalige studenten waren en te weinig tweetalige lesgevers - is de instelling blijven groeien, met alle infrastructuurproblemen vandien. Alleen de concertzaal en de bibliotheek worden sindsdien nog gedeeld.
Feestprogramma:
■ Orchestre Symphonique du Conservatoire, dinsdag 25 september om 20 uur in het Conservatorium, Regentschapsstraat 30, 1000 Brussel.
■ Tentoonstelling van 25 september tot en met 10 oktober.
■ Publicatie Mélanges d'histoire du Conservatoire Royal - Volume 1 van Paul Raspé, 180 blz., 15 euro.
■ Meer info op 02-500.87.23.
Lees meer over: Cultuurnieuws
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.